Ik zie een filmpje voorbij komen van een internationale dressuurwedstrijd. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, dus ik kan het niet nalaten om een paar proeven te bekijken. Prachtige paarden, die met een ongelooflijke precisie de gevraagde oefeningen uitvoeren. Ruiters die keurig stil zitten en onzichtbaar aanwijzingen geven. En toch bekruipt me bij sommige combinaties een onbehaaglijk gevoel.
Af en toe krijg ik ze zelf ook in de ring. Van die paarden die zo geweldig zijn gefokt dat hun normale draf eruit ziet of ze springveren in plaats van ijzers hebben. ‘Wat draaft dat beest debiel’, zei laatst iemand tegen me, die wat verder af staat van de hedendaagse dressuurwereld. Ja, als je referentiekader landelijke wedstrijden in de vorige eeuw zijn, is dat inderdaad even wennen. Bekijk je het alleen technisch, dan zijn die paarden nergens op te betrappen. Het zijn taktzuivere bewegingen. Hoewel het soms dicht tegen een passageachtige draf aan ligt. En daar gaat het dus ook wel mis. Zo’n talentvol beest is voor sommigen reden om letterlijk stil te gaan zitten. Er gebeurt immers toch al van alles. Alleen gaat geen enkel paard, ook zo’n goeie niet, helemaal vanzelf genoeg over de rug lopen. Je zult er toch wat aan moeten rijden. Gebeurt dat niet of niet op de goede manier, dan wordt ‘groot’ inderdaad ‘zweef’, met een strakke rug.
Grootlopers zijn doodlopers?
Grootlopers zijn imponerend, maar als ze niet kunnen schakelen, heb je er voor de dressuur weinig aan. Tegenwoordig zijn we met selectie zo ver dat we grootlopers fokken die ook kunnen verzamelen. De één noemt dat vooruitgang. Ik beken eerlijk dat ik twijfel. Is dit waar we naartoe moeten? Ik vergeet nooit mijn gesprek met Sharon May-Davis, ‘The Bone Lady’. Zij doet dissecties en vertelde me dat ze in haar beginjaren tot de verrassende conclusie kwam dat paarden er vanbinnen in het echt nooit zo uit zagen als in haar studieboeken. Toen ik haar sprak had ze net een paar relatief jonge, wegens halsartrose geëuthanaseerde dressuurpaarden uit elkaar gepeuterd. Bij allemaal bleek de nekband, die voor stabiliteit van de hals zorgt, op een andere plek aan te hechten dan in de boeken stond. Daardoor hadden deze paarden een grotere halsflexibiliteit, maar dat was ze ook noodlottig geworden.
Hoe houd je zoiets heel?
Alles wat mogelijk is, gebeurt. Als je zo’n elastieken springveer kan fokken, dan doe je dat natuurlijk. Dat moet je niet willen tegenhouden. De vraag is of we dat soort paarden nodig hebben om te winnen. Zuiver biomechanisch gezien heb ik mijn twijfels over de kwetsbaarheid op de lange duur, met die grote bewegingsuitslag. Als ik naar de absolute wereldtop kijk, zie ik daar nog steeds paarden die in de basis niet dat extreme hebben. Ja, ze hebben drie goede gangen. Maar ze worden exceptioneel door de kundige africhting en de manier waarop ze worden voorgesteld. Kijk naar Isabell Werth, Carl Hester en Sönke Rothenberger.
Vooruitgang of tijdelijk succes
Ik ben er voor mezelf nog niet uit. Want ook ik zit ademloos te kijken als er zo’n geboren balletdanser op vier hoeven voorbij komt. Iedere sport kent vooruitgang. Kijk maar eens naar filmpjes van dressuurproeven uit de jaren 60 en 70. Daar zie je ook de nodige strakke ruggen en soms pittig stanggebruik, waar ik niet blij van word. De happy athlete wordt steeds belangrijker en dat is prima. Maar misschien moet levensduur in de discussie worden meegenomen.